woensdag 16 april 2008

Kan Dyspraxie worden behandeld?

Diagnose van dyspraxie
Bij de helft van de kinderen bij wie later dyspraxie problemen worden geconstateerd, wordt dat op peuter- en kleuterleeftijd niet opgemerkt. Dit komt omdat signalen van een afwijkende motoriek op jonge leeftijd niet eenvoudig zijn te constateren. De ontwikkeling van het zenuwstelsel van jonge kinderen met de zogenaamde motorische mijlpalen kan erg verschillen per kind.
Hoewel een deel van de kinderen met dyspraxie leren omgaan met hun problemen door handelingen na een lange tijd toch nog onder de knie te krijgen, kan onderzoek en/of behandeling wel nodig zijn. Ten eerste omdat ernstige stoornissen zoals een spierziekte moeten worden uitgesloten, maar ook omdat het belangrijk is nauwkeurig uit te zoeken op welke gebieden de problemen het kind belemmeren in het functioneren.
Om te weten te komen of het kind dyspraxie heeft, is er een DCD-observatie nodig. Deze observatie wordt gedaan door een revalidatie- of kinderarts, kinderfysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist en psycholoog, bijgestaan door de psychologisch testassistent. Je kunt echter niet zomaar een DCD-observatie laten doen. Hiervoor is een verwijzing van de huisarts of specialist nodig.
Nadat de revalidatie- of kinderarts de aanmeldingsbrief van de huisarts of specialist heeft ontvangen krijgt het kind en ouder een oproep voor het spreekuur. Tijdens dit spreekuur wordt het kind onderzocht en heeft een gesprek met het kind. Daarna besluit de ouder samen met de arts of er een DCD-observatie nodig is. Na een eventuele observatie doet de arts een voorstel voor eventuele behandeling. Het 'DCD-team' kan ook advies geven over een sport of schooltype dat geschikt is voor het kind.

Mogelijke therapieën voor kinderen met dyspraxie
Het advies van het DCD-team bestaat meestal uit één van de volgende mogelijkheden:
Er is geen interventie nodig: de ontwikkeling kan dan bevorderd worden met algemen stimulerende maatregelen zoals: sport en spel, gymnastiek of remedial teaching op school. Er is dan geen begeleiding nodig door een specialist van buitenaf.
Enkelvoudige therapie: wanneer er sprake is van een meer uitgesproken motorische problemen met weinig of geen gedragsproblemen, dan wordt een kind verwezen naar een eerstelijns fysiotherapeut of ergotherapeut. (Eerstelijns wil zeggen dat deze specialisten niet zijn aangesloten bij een revalidatiecentrum, maar bijvoorbeeld werkzaam zijn in een praktijk).
Multidisciplinaire therapie: deze therapie komt in aanmerking wanneer er bij een kind de gedragsproblemen de motorische ontwikkeling sterk beïnvloeden. De therapie vindt poliklinisch plaats in een revalidatiecentrum. De fysio- en ergotherapeut zijn gespecialiseerd in het verwerken van de gedragsaspecten in een motorische behandeling. Deze specialisten worden dan ook begeleidt door een orthopedagoog voor de behandeling van het dyspractische kind. Daarnaast worden de ouders begeleidt door een maatschappelijk werkster.

Mogelijke behandelingen en specialisten
De behandeling die kinderen met dyspraxie krijgen, richt zich veelal op twee punten:
Behandeling van de stoornis en de problemen bij het kind: perceptueel-motorische therapie, grof- en fijne motorische vaardigheden, lichaamsbesef, schrijfmotorische vaardigheden, leerstoornissen specifiek benaderen, eventuele logopedie.

Benadering van de omgeving: de omgeving van het kind wordt aangepast.
De behandeling van dyspractische kinderen kan plaatsvinden bij de volgende specialisten:

Kinderfysiotherapeut: een fysiotherapeut behandelt onder meer stijve en/of pijnlijke ledematen en gewrichten. Dit gebeurt bij dyspractische kinderen in de vorm van bewegingstherapie of oefentherapie. Hierbij worden de gewrichten soepeler gemaakt en spieren versterkt. Hiermee kunnen de kinderen ook een betere houding aanleren. Met de bewegingstherapie wordt er ook geleerd hoe ze zich beter kunnen ontspannen.

Ergotherapeut: ergotherpie is bedoeld voor iedereen die dagelijkse handelingen niet goed zelfstandig meer kan uitvoeren. Ergotherapeuten zoeken dan samen met, in dit geval, een dyspractisch kind, naar oplossingen voor praktische problemen. Ergotherapeuten adviseren ook over inrichting van de omgeving.

Cesartherapeut: deze laat kinderen oefeningen doen om te laten voelen hoe ze zich bewegen en hoe dit beter kan. Ook wordt er op de houding gelet. Dit gebeurt, bij kinderen, spelenderwijs. Het behandelplan bestaat uit een aantal oefeningen zoals lopen, tillen, bukken en andere dagelijkse bewegingen.

Logopedist: logopedie is vooral zinvol bij dyspraxie wanneer er sprake is van verbale dyspraxie. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen: heel systematisch, opgebouwde articulatie(klank-)therapie, eerst aanleren van losse klanken vervolgens klankcombinaties en hele woorden; mondmotoriek oefeningen; het aanleren van klankgebaren ter ondersteuning en het uitlokken van het leren uitspreken van klanken. Bij alle behandelingen staan een aantal principes centraal. Ten eerste is het zinvol om de taal enigszins vertraagd en extra melodieus aan te bieden. Ten tweede: het gebruik van extra beeldmateriaal en ten derde: een aanpak die in de belevingswereld van de kinderen ligt.
Maatschappelijk werkster: het kan zo zijn dat de ouders van een dyspractisch kind wordt begeleidt door een maatschappelijk werkster. Dan wordt er ingegaan op het gedrag van het kind: waar het gedrag door bepaalt wordt en en wat voor invloed dit heeft op de interactie. De begeleiding van de ouders gebeurt zowel individueel als in de vorm van een oudercursus.
Bij dyspraxie is het dus vooral een kwestie van veel en vaak oefenen. Het is een stoornis: het is niet te genezen. Het is dan de kunst om een kind er mee te leren leven. De motorische bewegingsprogramma's moeten worden ingeoefend en geautomatiseerd. Om de 'trainingen' intensiever te maken kunnen de ouders als een soort van co-therapeut worden ingezet. Hiervoor moeten de ouders wel goed voor worden geïnstrueerd en het is alleen zinvol om buiten de therapie te oefenen als het kind gemotiveerd is.

Geen opmerkingen: