woensdag 16 april 2008

Bronvermelding

Boeken
Calmeyn, P. en Witte De, G., 2000, Kinderen met ontwikkelingsdyspraxie DCD, eerste druk, uitgeverij Acco, Leuven.
Kalverboer A.F ,1998, De nieuwe buitenbeentjes - Stoornissen in aandacht en motoriek bij kinderen, derde druk, Lemniscaat, Rotterdam.

Artikelen
Paternotte, A., 2000, “Dyspraxie, Problemen met de planning van motorische handelingen”, Balans Belang, jrg. onbekend, nr. 66, p 28-31. (via Internet)

Internet
http://www.dyspraxiafoundation.org.uk/
http://www.eurekaonderwijs.be/dyspraxie.htm
http://www.orthopedagogiek.com/dyspraxie.htm
http://www.dyspraxie.nl
http://users.pandora.be/jeb/kdyspraxie.htm

Reflectie op het onderzoek

Alles begon met het bepalen van het onderwerp. Aangezien ik geen kinderen in mijn huidige stageklas heb die een stoornis hebben, vond ik de keus voor een onderwerp in eerste instantie best lastig. Toen ik dit begrip om Internet tegenkwam, was dit al snel bepaald.
De uitwerking van het onderzoek was goed te doen, hoewel er op Internet veel dezelfde soort Informatie staat m.b.t dit probleem. Het was dus best lastig er een eigen draai aan te geven. Ook ondervond ik verschillende problemen wanneer ik de informatie op weblog wilde plaatsen. Ik ben hierin niet echt bedreven en het heeft dan ook even geduurd voordat ik doorhad hoe het werkte. Uiteindelijk is dit goedgekomen en heb ik er veel van geleerd.
Ik ben nu zeker in staat een goede reactie te formulieren als een ouder mij verteld dat het kind 'dyspraxie' heeft.
Nederland nog niet zo ver is met ontwikkeling van de zorg voor deze stoornis.
Ik hoop dat ik met dit onderzoek wat meer bekendheid geef aan het onderwerp dyspraxie voor pabostudenten, leerkrachten, ouders en andere geïnteresseerden.

Begrippenlijst

Stoornis: een verlies of afwijking van een lichamelijke of psychologische functie.
Developmental Coördination Disorder/dyspraxie: een stoornis bij het correct verwerken van informatie. Dit leidt tot moeilijkheden bij de motoriek en motorische vaardigheden.
Dyspraxie over het hele lichaam: moeite met handelingen waarbij het totale motorische systeem moet worden ingezet.
Dyspraxie over delen van het lichaam: moeite met de fijne motoriek.
Conceptdyspraxie: het concept van de handeling wordt niet doorzien.
Uitvoeringsdyspraxie: de uitvoering en organisatie van handelingen leveren problemen op.
Symptomen: de symptomen van dyspraxie kunnen betrekking hebben op de fijne motoriek, de grove motoriek, het ruimtelijk bewustzijn, bewustzijn van het eigen lichaam, een gevoelige tastzin, korte concentratie, aandachtsproblemen, overdreven emoties, onvolwassen gedrag, fobieën en obsessies, verslechterde spraakontwikkeling, waarneming, slechte oog-hand coördinatie, leerproblemenen, slecht handschrift, slecht kort termijn geheugen.
Sociaal -emotionele problemen: als gevolg van de problemen die dyspraxie oplevert kunnen kinderen kunnen er sociaal-emnotionle problemen ontstaan, veelal door frustatie.
Diagnose van dyspraxie: via een verwijzing van de huisarts of specialist kan er een DCD-observatie worden gedaan door een revalidatie- of kinderarts, kinderfysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist en psycholoog, bijgestaan door de psychologisch testassistent. Na de observatie doet de arts een voorstel voor eventuele behandeling.
Enkelvoudige therapie: wanneer er sprake is van alleen motorische problemen wordt het kind doorgestuurd naar een specialist.
Multidisciplinaire therapie: wanneer er sprake is van motorische- en gedragsproblemen wordt een kind door gestuurd naar specialisten waarbij de behandeling poliklinisch plaatsvindt.
Kinderfysiotherapeut: een fysiotherapeut behandelt onder meer stijve en/of pijnlijke ledematen en gewrichten in de vorm van bewegingstherapie of oefentherapie.
Ergotherapeut:ergotherpie is bedoeld voor iedereen die dagelijkse handelingen niet goed zelfstandig meer kan uitvoeren. Er wordt gezocht naar oplossingen voor praktische problemen.
Cesartherapeut:deze laat kinderen oefeningen doen om te laten voelen hoe ze zich bewegen en hoe dit beter kan. Ook wordt er op de houding gelet.
Logopedist:logopedie is vooral zinvol bij dyspraxie wanneer er sprake is van verbale dyspraxie. De articulatie en de mondmotoriek wordt geoefend.
Maatschappelijk werkster: er wordt ingegaan op het gedrag van het kind: waar het gedrag door bepaalt wordt en en wat voor invloed dit heeft op de interactie.
Vast budget:elke basisschool krijgt van het Ministerie van onderwijs voor het begeleiden van alle kinderen met leerproblemen: de school bepaalt zelf hoe zij dit budget verdelen onder de leerproblemen.
Rugzakje: dit blijkt vrij moeilijk te zijn voor kinderen met dyspraxie en lukt meestal alleen voor kinderen met verbale dyspraxie die met meerdere problemen van dyspraxie kampen. Deze kinderen kunnen in aanmerking komen voor cluster 2 scholen. Uit het rugzakje kunnen dingen worden bekostigd als ambulante begeleiding, extra formatie ect.
Vezekering: Sommige scholen hebben een dag of een aantal dagen per week therapeuten tot hun beschikking waar kinderen waarbij dyspraxie is vastgesteld naartoe verwezen kunnen worden door de leerkracht. Ontwikkelingsstoornissen zijn vaak een heikel onderwerp bij verzekeraars, maar dyspraxie kan worden beschouwd als een ontwikkelings en neurlogische stoornis en moet dus vergoed worden.
Accepteren: aanvaarden dat een kind dyspraxie heeft, respecteren en creatief zijn in oplossingen bedenken.
Compenseren: voorzien van geheugensteuntjes en schema's, voorzien van oplossingen, voorzien van aangepast schrijfmateriaal.
Stimuleren: het kind aanmoedigen, motiveren, hulp leren vragen en stimuleren gebruik te maken van de aangeboden hulpmiddelen.
Vrijstellen: van bepaalde eisen, minder opdrachten, differentiatieoefeningen aanbieden.

Middelen en instanties voor de leerkracht

Gefinancierde begeleiding voor dyspractische kinderen
Elke basisschool krijgt van het Ministerie van onderwijs een vast budget voor het begeleiden van alle kinderen met leerproblemen. Elke school bepaalt zelf hoe zij dit budget verdelen onder de leerproblemen. Het is voor een school niet mogelijk extra zorgmiddelen aan te vragen. Wel kan een school binnen het beleid meer of minder geld inzetten voor zorg. Dit alles moet worden vastgelegd in een zorg- of formatieplan die goedgekeurd moet worden door de medezeggenschapsraad. Daarnaast controleert de inspectie of er voldoende zorg geboden wordt. Binnen het zorgbeleid moeten keuzes gemaakt worden aan wat en wie extra zorg gegeven wordt. Het kan dus zo zijn wanneer er een kind met dyspraxie op school zit, geld wordt uitgetrokken voor de begleiding van dit kind.
Wanneer bovenstaande niet genoeg blijkt te zijn is een andere mogelijkheid een rugzakje aanvragen. Uit ervaringenen van ouders van kinderen met dyspraxie blijkt dit echter niet gemakkelijk te zijn. Rugzakjes kunnen namelijk aangevraagd worden voor: dove kinderen, slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen met lichamelijke oorzaak, zeer moeilijk lerende kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek. Kinderen met dyspraxie kunnen dus vallen onder kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden. Maar dan moeten de problemen in zo'n mate ernstig zijn dat een kind eigenlijk op een cluster 2 school thuishoort en niet op een reguliere basisschool. De ouders kunnen er voor kiezen om hun kind op een reguliere basisschool te houden terwijl het kind wel extra voorzieningen nodig heeft. Wanneer dat het geval is kunnen de ouders een leerlinggebonden budget aanvragen. Het kind neemt het budget als het ware in een 'rugzak' mee. Uit dit rugzakje kunnen zaken worden bekostigd als extra formatie, ambulante begeleiding etc.
Sommige scholen hebben een dag of een aantal dagen per week therapeuten tot hun beschikking waar kinderen waarbij dyspraxie is vastgesteld naartoe verwezen kunnen worden door de leerkracht. Als al voor een langere tijd bekend is dat het kind dyspraxie heeft, wordt deze vaak al behandeld door een therapeut: kinderfysiotherapeut, cesartherapeut, ergotherapeut of door een logopedist. Dit wordt vergoed door de verzekering.
Ontwikkelingsstoornissen zijn vaak een heikel onderwerp bij verzekeraars, maar dyspraxie kan worden beschouwd als een ontwikkelings en neurlogische stoornis en moet dus vergoed worden.

Wat een leerkracht vooral wel en juist niet moet doen
Wanneer je een kind in de klas hebt met dyspraxie, zijn de volgende tips goed van toepassing. Wat je vooral wel moet doen:
Accepteren:
Aanvaard dat de leerling een probleem heeft en toon begrip,
Respecteer het tempo en geef de leerling meer tijd,
Wees creatief in het zoeken van oplossingen.
Stimuleren:
Motiveer en leg nadruk op talenten,
Moedig de leerling aan als die iets goeds doet, toon dat je het positieve ook opmerkt,
Leer de leerling 'hulp' te vragen,
Leer de leerling regelmatig de agenda controleren door een leerling,
Bevorder het gebruik van de computer. Leer het typen aan op ontspannen momenten, met twee tot vier vingers typen is voldoende.
Compenseren:
Laat een liniaal of geodriehoek gebruiken met handgrip of antislipstrip,
Leer werken met tekstverwerking en spellingscontrole,
Geef meer tijd, min. 30%, bij taken en toetsen,
Bied schema's en geheugensteuntjes,
Voorzie eventueel oplossingen om het schrijven te reduceren: kopieën, invuloefeningen of op de computer,
Voorzie eventueel een bijzonder schrift of kopieën met extra hulplijnen, benadruk de linkermarge. Voor rekenen kun je een schrift met grote ruitjes aanbieden,
Voorzie oplossingen voor dictee: sleutelwoorden invullen of op de computer,
Maak gebruik van aangepast schrijfgerei (weerstand, dikker lichaam, drie- of zeskantig).
Bij meetoefeningen is het best een tolerantie in te voeren van enkele mm.
Vrijstellen:
Geef vrijstelling van bepaalde eisen (bijvoorbeeld geen spellingsfouten tellen, afwijkingen tot 3 à 4 mm bij het tekenen),
Laat minder oefeningen maken (de minimale stof aanbieden),
Geef een differentiatieopdrachten bij sportactiviteiten als de leerling de gymactiviteit niet aankan.
Algemeen:
Zorg voor een nette en gestructureerde klas,
Geef meer aandacht aan de inzet dan aan het resultaat,
Bespreek het takenpakket voor huiswerk met de ouders.
Differentieer in het aanbod van huiswerk,
Structureer de leerstof en het leergedrag,
Gebruik heldere taal en geef duidelijke opdrachten,
Laat de leerling zoveel mogelijk vooraan zitten, daardoor wordt de leerling minder afgeleid. Zet de leerling bij voorkeur met het gezicht naar het bord (en niet met de zijkant).
Bij het vrij op de grond zitten, bijvoorbeeld bij gym, kan de leerling beter een plek zoeken tegen de muur,
Gebruik visuele en verbale instructie, toon en zeg wat je verlangt van de leerling,
Gebruik een checklist bij het inpakken van de boekentas, liefst met gebruik van kleuren (bijv. alles van taal blauw, alles van rekenen geel...)
Leg geen druk op leesprestaties maar ontwikkel wel boek- en kijkplezier, verban geen strips en laat niet te lang hardop lezen.
Maar wat je vooral níet moet doen op de volgende gebieden:
Begeleiding en aanpak:
Spellingfouten aanrekenen,
Lange schrijfopdrachten geven,
Veel tekst laten overschrijven van het bord,
Meerdere opdrachten tegelijk geven,
Lange schrijfopdrachten geven,
Grote toetsen kort van te voren aankondigen,
Alleen schriftelijk overhoren,
Toetsen laten leren uit schriften of aantekeningen.
Taalgebruik:
Lange, compelexe instructies,
Zeggen of schrijven: 'Je hebt het niet goed geleerd/gemaakt/begrepen!'
Gedrag:
Zware maatregelen nemen wanneer de leerling te laat komt of iets vergeten is,
Verwachten dat de leerling zelfstandig kan plannen,
De leerling vergelijken met zijn klasgenoten.
Materiaal:
Teksten geven met een onoverzichtelijk lay-out,
Onduidelijke kopieën geven,
Geschreven opgaven of toetsen geven,
Stof op losse bladen en in verschillende mappen.

Kan Dyspraxie worden behandeld?

Diagnose van dyspraxie
Bij de helft van de kinderen bij wie later dyspraxie problemen worden geconstateerd, wordt dat op peuter- en kleuterleeftijd niet opgemerkt. Dit komt omdat signalen van een afwijkende motoriek op jonge leeftijd niet eenvoudig zijn te constateren. De ontwikkeling van het zenuwstelsel van jonge kinderen met de zogenaamde motorische mijlpalen kan erg verschillen per kind.
Hoewel een deel van de kinderen met dyspraxie leren omgaan met hun problemen door handelingen na een lange tijd toch nog onder de knie te krijgen, kan onderzoek en/of behandeling wel nodig zijn. Ten eerste omdat ernstige stoornissen zoals een spierziekte moeten worden uitgesloten, maar ook omdat het belangrijk is nauwkeurig uit te zoeken op welke gebieden de problemen het kind belemmeren in het functioneren.
Om te weten te komen of het kind dyspraxie heeft, is er een DCD-observatie nodig. Deze observatie wordt gedaan door een revalidatie- of kinderarts, kinderfysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist en psycholoog, bijgestaan door de psychologisch testassistent. Je kunt echter niet zomaar een DCD-observatie laten doen. Hiervoor is een verwijzing van de huisarts of specialist nodig.
Nadat de revalidatie- of kinderarts de aanmeldingsbrief van de huisarts of specialist heeft ontvangen krijgt het kind en ouder een oproep voor het spreekuur. Tijdens dit spreekuur wordt het kind onderzocht en heeft een gesprek met het kind. Daarna besluit de ouder samen met de arts of er een DCD-observatie nodig is. Na een eventuele observatie doet de arts een voorstel voor eventuele behandeling. Het 'DCD-team' kan ook advies geven over een sport of schooltype dat geschikt is voor het kind.

Mogelijke therapieën voor kinderen met dyspraxie
Het advies van het DCD-team bestaat meestal uit één van de volgende mogelijkheden:
Er is geen interventie nodig: de ontwikkeling kan dan bevorderd worden met algemen stimulerende maatregelen zoals: sport en spel, gymnastiek of remedial teaching op school. Er is dan geen begeleiding nodig door een specialist van buitenaf.
Enkelvoudige therapie: wanneer er sprake is van een meer uitgesproken motorische problemen met weinig of geen gedragsproblemen, dan wordt een kind verwezen naar een eerstelijns fysiotherapeut of ergotherapeut. (Eerstelijns wil zeggen dat deze specialisten niet zijn aangesloten bij een revalidatiecentrum, maar bijvoorbeeld werkzaam zijn in een praktijk).
Multidisciplinaire therapie: deze therapie komt in aanmerking wanneer er bij een kind de gedragsproblemen de motorische ontwikkeling sterk beïnvloeden. De therapie vindt poliklinisch plaats in een revalidatiecentrum. De fysio- en ergotherapeut zijn gespecialiseerd in het verwerken van de gedragsaspecten in een motorische behandeling. Deze specialisten worden dan ook begeleidt door een orthopedagoog voor de behandeling van het dyspractische kind. Daarnaast worden de ouders begeleidt door een maatschappelijk werkster.

Mogelijke behandelingen en specialisten
De behandeling die kinderen met dyspraxie krijgen, richt zich veelal op twee punten:
Behandeling van de stoornis en de problemen bij het kind: perceptueel-motorische therapie, grof- en fijne motorische vaardigheden, lichaamsbesef, schrijfmotorische vaardigheden, leerstoornissen specifiek benaderen, eventuele logopedie.

Benadering van de omgeving: de omgeving van het kind wordt aangepast.
De behandeling van dyspractische kinderen kan plaatsvinden bij de volgende specialisten:

Kinderfysiotherapeut: een fysiotherapeut behandelt onder meer stijve en/of pijnlijke ledematen en gewrichten. Dit gebeurt bij dyspractische kinderen in de vorm van bewegingstherapie of oefentherapie. Hierbij worden de gewrichten soepeler gemaakt en spieren versterkt. Hiermee kunnen de kinderen ook een betere houding aanleren. Met de bewegingstherapie wordt er ook geleerd hoe ze zich beter kunnen ontspannen.

Ergotherapeut: ergotherpie is bedoeld voor iedereen die dagelijkse handelingen niet goed zelfstandig meer kan uitvoeren. Ergotherapeuten zoeken dan samen met, in dit geval, een dyspractisch kind, naar oplossingen voor praktische problemen. Ergotherapeuten adviseren ook over inrichting van de omgeving.

Cesartherapeut: deze laat kinderen oefeningen doen om te laten voelen hoe ze zich bewegen en hoe dit beter kan. Ook wordt er op de houding gelet. Dit gebeurt, bij kinderen, spelenderwijs. Het behandelplan bestaat uit een aantal oefeningen zoals lopen, tillen, bukken en andere dagelijkse bewegingen.

Logopedist: logopedie is vooral zinvol bij dyspraxie wanneer er sprake is van verbale dyspraxie. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen: heel systematisch, opgebouwde articulatie(klank-)therapie, eerst aanleren van losse klanken vervolgens klankcombinaties en hele woorden; mondmotoriek oefeningen; het aanleren van klankgebaren ter ondersteuning en het uitlokken van het leren uitspreken van klanken. Bij alle behandelingen staan een aantal principes centraal. Ten eerste is het zinvol om de taal enigszins vertraagd en extra melodieus aan te bieden. Ten tweede: het gebruik van extra beeldmateriaal en ten derde: een aanpak die in de belevingswereld van de kinderen ligt.
Maatschappelijk werkster: het kan zo zijn dat de ouders van een dyspractisch kind wordt begeleidt door een maatschappelijk werkster. Dan wordt er ingegaan op het gedrag van het kind: waar het gedrag door bepaalt wordt en en wat voor invloed dit heeft op de interactie. De begeleiding van de ouders gebeurt zowel individueel als in de vorm van een oudercursus.
Bij dyspraxie is het dus vooral een kwestie van veel en vaak oefenen. Het is een stoornis: het is niet te genezen. Het is dan de kunst om een kind er mee te leren leven. De motorische bewegingsprogramma's moeten worden ingeoefend en geautomatiseerd. Om de 'trainingen' intensiever te maken kunnen de ouders als een soort van co-therapeut worden ingezet. Hiervoor moeten de ouders wel goed voor worden geïnstrueerd en het is alleen zinvol om buiten de therapie te oefenen als het kind gemotiveerd is.

Welke problemen kent Dyspraxie?

Problemen in het dagelijks leven
Kinderen met dyspraxie hoeven niet alle symptomen te vertonen. Maar weinig vertonen alle symptomen of beperkingen. De problemen die kinderen met dyspraxie tegenkomen zijn geordend naar symptoom met een korte beschrijving watvoor problemen dit dan voor ze geeft.

Fijne motoriek: dit geeft problemen met schrijven, tekenen, spelen met lego, het maken van legpuzzels, veters vastmaken en kinderen hebben weinig houvast.

Grove motoriek: dit geeft problemen bij bijvoorbeeld het fietsen, gooien van een bal, huppelen of in een rechte lijn lopen. Ook kunnen kinderen tè angstig of juist (gevaarlijk genoeg) niet angstig zijn voor bijvoorbeeld hoogtes.
Een bal weg schoppen is ook niet gemakkelijk

Ruimtelijk bewustzijn: dit geeft problemen bij het besef waar het kind zich bevindt in relatie tot de omgeving: hoe ver weg is de aankomende auto nog? Een kind met een beperkt ruimtelijk bewustzijn wil altijd voor- of achteraan staan. Nooit in het midden, dan 'verdwaalt' de leerling, dan hij niet waar hij zich bevindt. Sommigen slaan van zich af wanneer iemand te dichtbij komt..

Bewustzijn van het eigen lichaam: dit vertaalt zich in het bewustzijn van de verschillende lichaamsdelen of dat een lichaam twee kanten heeft. Een kind weet pas waar het is aangeraakt als het kijkt, is langzaam bij het leren van de namen van de verschillende lichaamsdelen.

Gevoelige tastzin: problemen op dit gebied kunnen op vele manieren tot uiting komen. Een lichte aanraking kan als pijnlijk worden afgeweerd en harde, ruwe aanrakingen zijn juist welkom. Nagels knippen, haar borstelen en douchen zijn pijnlijk. Het kan ook het eetgedrag beïnvloeden omdat bepaalde voedselstructuren vermeden worden of juist naar verlangd wordt. Deze problemen kunnen onrustig en/of vernielzuchtig gedrag veroorzaken bij kinderen.

Concentratie: sommige kinderen kunnen zich maar kort concentreren.

Aandachtsproblemen: velen zoeken aandacht. De problemen op dit gebied kan ook verband houden met het gebrekkige waarnemingsvermogen. Het reageert dan op alle visuele en auditieve prikkels en kan deze niet onderscheiden. Soms wordt er foutief verondersteld dat er sprake is van ADHD terwijl er dyspraxie de echte oorzaak van de aandachtsproblemen is.

Emoties: wanneer hier problemen mee zijn dan worden de emoties vaak overdreven: ze vergeven dan niet snel en zijn vaak wispelturig. Sommigen zijn overdreven liefhebbend en sommigen kunnen een intense hekel aan je hebben na een slecht bevallen eerste kennismaking.

Gedrag: het gedrag kan onvolwassen zijn. Sommigen weten niet welk gedrag van ze verwacht wordt of misdragen zich door problemen met tijd, tastzin of het ruimtelijk bewustzijn.

Fobieën en obsessies: omdat kinderen met dyspraxie een gebrekkig waarnemingsvermogen hebben kunnen ze bang zijn voor harde geluiden of voor alleen zijn. Sommigen houden niet van veranderingen in de routines of zelfs niet in de opstelling van de meubels.

Spraak en taal: sommigen hebben geen besef van volume en schreeuwen. Er is neiging tot het enkele keren herhalen van wat al is gezegd omdat woorden worden vervormd. Onaantastbare woorden worden soms laat begrepen.

Waarneming: dit kan tot uiting komen in moeilijkheden in het opzeggen van de maanden en weten hoe laat het is. Ook in het vinden van de weg. Zelfs op een kleine school kan het lang duren eer het kind gewend is.

Slechte oog-handcoördinatie: het kan moeilijk zijn om een beweging met de ogen te volgen, maar ook om van een boek naar het schoolbord kijken.

Leerproblemen: kinderen met dyspraxie hebben een gemiddelde intelligentie maar kunnen problemen hebben om zich uit te drukken in taal of hebben problemen met schrijven of zijn langzaam.

Handschrift: dit heeft betrekking op de motoriek en coördinatie. Het handschrift is slecht: vaak klein of neigt naar krassen en het wordt met veel energie geproduceerd.

Geheugen: het lange termijn geheugen is uitstekend, het korte termijn geheugen daarintegen niet. Ze vergeten bijvoorbeeld wat ze 's ochtends gedaan hebben.

Mogelijke gevolgen van de problemen
Er zijn dus veel problemen waar kinderen met dyspraxie in het dagelijks leven mee te maken krijgen door hun stoornis. Dat maakt het er allemaal niet gemakkelijker op. Ze hebben op school bijvoorbeeld een dag lang hard gewerkt, zonder dat er een goed resultaat is uitgekomen. Ze moeten zwoegen om leeftijdsgenoten bij te houden... Dit kan veel frustaties opleveren wat zich kan uiten in driftbuien of juist onzekerheden. Sommige kinderen willen niet langer genegeerd worden en gaan juist de clown van de klas uithangen.
Tegen de tijd dat het kind een tiener wordt, wordt het bewust van zijn of haar handicap. Vaak zetten ze zich dan af en ontkennen de handicap. Thuis is het kind vaak net zo onvolwassen als altijd, maar op school nemen de frustaties toe. Oppervlakkig gezien lijken ze gelukkig, maar ze doen constant moeite om 'normaal' te lijken. Ze hebben hoge verwachtingen van zichzelf en willen niet falen. Ze leggen zichzelf dus een zeer grote druk op. Het zou ook zo kunnen zijn, voor kinderen met een beperkte moeilijkheden, dat het vriendschap verlangt tegen elke prijs. Deze kinderen zouden hierdoor in de kleine criminaliteit kunnen belanden. Dit gaat slechts op voor een kleine minderheid, voor de meerderheid geldt dat ze zich steeds verder terug dreigen te trekken van de schoolactiviteiten en op die manier erg eenzaam worden.

Wat kan het kind zelf doen?
Kinderen met dyspraxie kunnen ook zichzelf helpen om problemen met betrekking tot dyspraxie te beperken. Een aantal suggesties zijn:
Bij het inpakken van de boekentas een checklist gebruiken.
De agenda en boekentas door een andere leerling laten controleren.
Leren typen met twee of vier vingers.
Kleuren voor de schriften en mappen gebruiken, bijvoorbeeld: alles van taal in het blauw, alles van rekenen in het groen, enzovoort.
Bij het uitkleden alles in volgorde op elkaar leggen, dit helpt om de juiste volgorde te weten bij het aankleden.
Aangepaste schrijfpennen gebruiken (drie- of zeskantig, een dikkere pen met weerstand).
Jezelf sturen wanneer er iets gedaan moet worden door tegen jezelf te praten en te zeggen wat je moet doen.
De juf of meester vragen voor een rekenschrift met grote ruitjes en voor taal een schrift met hulplijntjes.
Bij lijntjes trekken gebruik maken van een geo driehoek of een liniaal met handgreep of anti-slipstrip.
Schoenen en kleren kopen met een gemakkelijke sluiting.

Een kind met Dyspraxie in de klas

Wanneer je een kind met dyspraxie in de klas hebt, zou je bepaalde kenmerken moeten opvallen die een gevolg van dyspraxie zijn. De onderstaande kenmerken gaan niet alleen op bij leerlingen met dyspraxie maar komen ook wel voor bij andere leerlingen. Het is juist de combinatie van deze kenmerken die zouden moeten opvallen voor de leerkracht.

Motorische vaardigheden:
Later en/of onrelmatig bereiken van de motorische mijlpalen.
Minder coördinatie bij lopen, dansen en springen.
Zwakkere spierspanning.
Het leren van motorische taken (routines) verloopt minder spontaan. De vaardigheden moeten meestal uitdrukkelijk aangeleerd worden. Ze worden minder gegeneraliseerd en worden aarzelend uitgevoerd.
Een zwakkere potloodgreep, moeite met knippen.
Het tekenen vertoont een 'onrijpheid'.
Moeilijkheden met ruimtelijke begrippen en ruimtelijke verhoudingen.
Gymnastiek wordt vermeden. Balspelen verlopen moeilijk en de motorische onhandigheid leidt vaak tot irritatie.
Soms problemen met de articulatie (lettervolgorde en moeilijkheid), zinsconstructie en het vloeiend praten.

Schoolse vaardigheden:
Leermoeilijkheden met wiskunde, spelling en/of lezen.
Grote problemen met het overschrijven van het bord.
Schrijven is moeilijk en tijdrovend: beperkingen in het motorisch onthouden, tempoproblemen, moeilijkheden met letters en letterverbindingen.
Heeft problemen met het automatiseren.
Het interpreteren van ruimtelijke tekeningen is moeilijk.

Socioaal emotionele vaardigheden:
Houdt meer van een één-vriend relatie dan van een groepsrelatie

Andere kenmerken:
Het zelfstandig aankleden is een probleem.
De aandacht is beperkt en de verwerking van informatie verloopt traag.
Problemen met het onthouden en opvolgen van instructies.
Algemeen gering organisatievermogen, problemen met planning en tijdsgebonden denken.
Waarneming van sommige zintuigen is beperkter dan normaal waardoor de voorinformatie (nodig voor een activiteit) minder goed is.